Dit document specificeert de algemene principes van een methode, waarbij gebruik wordt gemaakt van een vallende-kogelviscosimeter met schuine buis, voor het bepalen van de viscositeit van polymeren en harsen in vloeibare geëmulgeerde of gedispergeerde toestand. Het is bedoeld voor toepassing op vloeistoffen met een viscositeitsmeetbereik van 0,6 mPa·s tot 250 000 mPa·s (temperatuurbereik −20 °C tot +120 °C) waarvoor de schuifspanning en de schuifsnelheid evenredig zijn, d.w.z. de viscositeit is onafhankelijk van de afschuifsnelheid. Dit ideale gedrag staat algemeen bekend als Newtoniaans gedrag. Als een vloeistof aanzienlijk afwijkt van dit gedrag, kunnen verschillende resultaten worden verkregen met de verschillende kogels van een viscosimeter met vallende kogel of met viscometers met verschillende geometrieën, zoals capillaire en roterende viscosimeters.